>>>  Laatst gewijzigd: 18 maart 2024   >>>  Naar www.emo-level-4.nl  
Ik

Filosofie en de waan van de dag

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Friedrich Nietzsche

Perspectieven

Ik heb tot nu toe vaak gesproken over de diepste inzichten die bij een strenge waarheidsliefde zouden opduiken. Laat ik één van die inzichten aan de orde stellen.

Het belangrijkste dat Nietzsches tragische eerlijkheid oplevert is naar mijn smaak de opvatting dat er geen absolute voor iedereen geldende waarheid bestaat. Nietzsche is zeer duidelijk in zijn waardering van een denken dat zo'n waarheid nodig heeft. In Jenseits von Gut und Böse 154 zegt hij:

"De tegenwerping, de zijsprong, het vrolijke wantrouwen, de spotlust zijn tekenen van gezondheid: al het absolute hoort thuis in de pathologie."

De door het lichte denken beoefende vrolijke wetenschap blaakt van gezondheid: zij lacht en spot met alle gevestigde waarheden en probeert via een aantal zijsprongen ongekende mogelijkheden uit. Terwijl het ernstige en zwaarwichtige denken tollend van koorts naar vermeende absoluutheden en zekerheden grijpt. Wanneer Nietzsche ergens als geneesheer wil optreden dan is het wel hier.

Nietzsche stelt tegenover het dogmatisme van het ernstige denken het perspectivisme van het lichte denken. Dogmatische filosofen hebben altijd de geheime wens gehad om een 'waarheid voor iedereen' te vinden. Maar gesteld dat de waarheid een vrouw is - zoals Nietzsche in het voorwoord van Jenseits von Gut und Böse opmerkt -, gesteld dat de waarheid een vrouw is: zij blijkt zeker geen publieke vrouw te zijn. De verschrikkelijke ernst en opdringerigheid van de dogmatische filosofen zijn dan ook niet in staat gebleken om haar te veroveren. Ze missen zogezegd de juiste waarheidsliefde. Dat wil zeggen: ze weten niet hoe ze deze vrouw Waarheid - die zeker geen allemansvriendje is - lief moeten hebben. Ze benaderen haar helemaal verkeerd, namelijk: met gesloten ogen, blind voor haar angstaanjagende schoonheid. Geen wonder dat ze al gauw struikelen en met hun dogmatische systemen niet onzacht op de grond belanden.

De tragische waarheidsliefde doorziet die geheime wens van de dogmatische filosofen - door Nietzsche met de uitdrukking 'wil tot waarheid' bestempeld - als een metafysische behoefte aan zekerheden en absolute fundamenten. De filosofen van de toekomst die deze tragische waarheidsliefde belichamen, schudden meewarig het hoofd bij het zien van zoveel ongeduld en gebrek aan realiteitszin. Zij hebben al lang geleerd om niet méér te willen zijn dan 'Versucher': mensen die als Dionysus mogelijkheden uitproberen en tegelijkertijd willen verleiden tot hun waarheden. Zij weten namelijk al te goed dat het rijk van onze verdichting - waarover Nietzsche het zoals ik al aangaf op het eind van Jenseits von Gut und Böse 223 heeft - zich over het hele bestaan uitstrekt. Maar:

"Over hetgeen waarheidsliefde is, was misschien nog niemand waarheidlievend genoeg."

zoals Nietzsche in Jenseits von Gut und Böse 177 zegt. Ondanks het feit dat de meeste filosofen altijd hun mond vol gehad hebben over waarheidsliefde, zien ze niet in dat de wereld van het absolute een puur verzinsel is. Het zal in het licht van het voorafgaande niet verbazen dat de waarheidsliefde van deze dogmatische filosofen niets te maken heeft met de tragische waarheidsliefde van de 'filosofen van de toekomst'. Nietzsche noemt die eerste vorm van zogenaamde waarheidsliefde dan ook onvoornaam: de smaak voor het absolute is in zijn ogen de slechtste van alle smaken.

De 'filosofen van de toekomst' laten dan ook alle dogma's achter zich: zij gaan er van uit dat zekerheden niet bestaan. Het menselijk verstand reikt simpelweg niet zo ver. De tragische eerlijkheid gebiedt deze filosofen van de toekomst te zeggen dat de klassieke aanduiding van de mens als 'animal rationale' in die zin bijgesteld moet worden dat meer van een dier dan van verstand sprake is.

"Het onderlijf is er de reden voor dat de mens zich niet zo gemakkelijk voor een god houdt"

grapt Nietzsche in Jenseits von Gut und Böse 141. De mens is niet zo hoog boven de dieren verheven als veel mensen willen geloven: de rede regeert het handelen van de mensen minder dan het onderlijf doet. Het is daarom onduidelijk hoe de dogmatische filosofen hun pretentie waar zouden kunnen maken dat de rede zonder meer in staat zou zijn om dé waarheid te kennen. Nietzsche schrijft:

"Wie het aandurft, met een beroep op een soort intuïtie van de kennis, die metafysische vragen dadelijk te beantwoorden, zoals hij doet die zegt 'Ik denk en weet dat dít tenminste waar, werkelijk, zeker is', die zal tegenwoordig bij één filosoof een glimlach en twee vraagtekens paraat vinden. 'Mijnheer' zal de filosoof hem misschien te verstaan geven 'het is onwaarschijnlijk dat u zich niet vergist, maar: waarom ook met alle geweld waarheid?"

Natuurlijk is die ene glimlachende filosoof die zo van vraagtekens houdt Nietzsche zelf. Ja, waarom eigenlijk waarheid? althans: zo'n absolute en voor iedereen geldende en zekerheid biedende waarheid? Waarom niet nadenken over die ándere waarheid, waarvoor de filosofen van de toekomst zoveel liefde opbrengen? In Jenseits von Gut und Böse 34 verwoordt Nietzsche die tragische waarheid:

"Het is niet meer dan een moreel vooroordeel dat waarheid meer waard is dan schijn. Het is zelfs de slechtst bewezen veronderstelling die er in de wereld bestaat. Erken voor jezelf toch in ieder geval dat leven alleen maar bestaanbaar is op grond van perspectivische waarderingen en schijn. En zou men met de brave geestdrift en onhandigheid van veel filosofen de 'schijnbare wereld' helemaal willen afschaffen, welnu, gesteld dat jullie dat zouden kunnen, - dan bleef daarbij tenminste ook niets meer over van jullie 'waarheid'! Ja, wat dwingt ons eigenlijk tot de veronderstelling dat er een werkelijke tegenstelling tussen 'waar' en 'onwaar' bestaat? () Waarom zou de wereld die ons aangaat niet een fictie mogen zijn?"

Laat ik deze opmerkingen van Nietzsche wat verder bespreken om een beeld te geven van de opvattingen die hij tegenover het metafysische dogmatisme stelt.

Er is in de eerste plaats de positie die Nietzsche inneemt in de zin: "Erken voor jezelf toch in ieder geval dat leven alleen maar bestaanbaar is op grond van perspectivische waarderingen en schijn." Geef toch toe, zegt Nietzsche, probeer eens in alle eerlijkheid onder ogen te zien, kijk eens verder dan je neus lang is, wat zie je dan? Wanneer je werkelijk eerlijk bent en jezelf niets wilt wijsmaken, dan zie je dat leven noodzakelijk samengaat met het ontwerpen van perspectieven.

Maar: wat betekent die stelling? Het belangrijkste is dat Nietzsche die perspectieven begrijpt als even zovele waardebepalingen, dat wil zeggen: geen enkel perspectief kan er aanspraak op maken de absolute waarheid te vertegenwoordigen; geen enkel perspectief kan een niet te schokken zekerheid verschaffen. De waarde van iets is niet van god gegeven: wíj schatten in, wíj bepalen wat we waarheid willen noemen en wat schijn, wíj maken uit welke zaken we waardevoller willen vinden dan andere.

Daarmee is het perspectivisme inderdaad volkomen tegengesteld aan het dogmatisme. De behoefte van de dogmatici aan een onvergankelijk eeuwig zijn achter de veranderlijke wereld van alledag is zó groot dat ze de tragische waarheid die in het perspectivisme naar voren wordt gebracht moeten ontkennen. Die waarheid van het perspectivisme is dat het leven zich kenmerkt door de onmogelijkheid van absolute waarden en normen en daarmee door de onmogelijkheid van een absolute waarheid.

Leven is interpreteren, perspectieven ontwerpen, steeds weer opnieuw zélf bepalen wat je waar of onwaar, goed of slecht, mooi of lelijk vindt. Maar dan wordt de tegenoverstelling van 'waar' en 'onwaar', van waarheid en schijn, inderdaad zinloos. Dat wil zeggen: er zijn vele waarderingen en vele waarheden mogelijk, en wat binnen het dogmatische denken als 'onwaar' bestempeld wordt kan binnen een ander denken voor 'waar' gehouden worden.

Zo zijn alle waarderingen inderdaad schijn, of liever in het Duits: alle 'Schätzungen' zijn inderdaad 'Scheinbarkeiten'. En aangezien we niet zonder waardebepalingen kunnen leven, leven we dus in de schijn. De schijnbare wereld is de enige wereld die we hebben.

Dat hier van een belangrijk thema bij Nietzsche sprake is blijkt uit de enorme hoeveelheid uitdrukkingen die Nietzsche gebruikt om aan te geven dat mensen in schijn leven. Naast perspectief, interpretatie, onwaarheid en schijn komen voor: fictie, vergissing ('Täuschung'), dwaling ('Irrtum'), vervalsing, bijgeloof, vooroordeel, waan, versimpeling, oppervlakkigheid, verdraaiing ('Sinnverdrehung'), goedpraterij ('Zurechtmachung'), verdichting, bedrog, fantasie, en omkering.

Al die fraaie marionetten van de schijn zijn nodig om het leven in stand te houden. Onwaarheid - nu in Nietzsches betekenis - en onzekerheid zijn levensvoorwaarde: ze horen thuis in wat Nietzsche de 'Perspektiven-Optik des Lebens' noemt. Leven betekent voor Nietzsche ronddwalen met de kans op verdwalen, gissen met de kans op vergissen.

De waarheid die Nietzsche op tragische wijze liefheeft is, dat leven niets ánders is dan het scheppen en met zachte hand weer vernietigen van perspectieven en interpretaties. De mensen scheppen hun eigen werkelijkheden. Natuurlijk kunnen daarbij perspectieven openbarsten en horizonnen verschuiven. Maar: je kunt er nooit aan ontsnappen dat je in een bepaalde werkelijkheid leeft, dat je in een bepaald perspectief zit van waaruit je denkt en handelt.

Het is onmogelijk om je boven alle perspectieven te verheffen en dan ineens dé werkelijkheid en dé waarheid te aanschouwen. De mens is een 'Eckensteher' zegt Nietzsche op een aantal plaatsen. En dan bedoelt hij dat niet perse in de betekenis van 'nietsnut' en 'baliekluiver', maar eerder in de letterlijke betekenis van 'iemand die in een hoek staat'. Want iemand die in een hoek staat heeft maar een beperkt gezichtsveld. Welnu: mensen staan altijd in een hoek. Die hoek kan wat groter zijn bij de een en wat kleiner bij de ander, maar: iedereen blijft altijd denken en handelen vanuit het 'Bedingte' (vanuit voorwaarden en omstandigheden). Niemand kan erin slagen om zich op een bovenhistorisch, niet-gesitueerd, 'unbedingt' standpunt te stellen.