Historische achtergrond
Hier beschrijf ik de historische achtergrond die begrijpelijk maakt hoe de fenomenologie op de hiervoor beschreven problemen een antwoord zocht.
Ik begin bij de 18e eeuw, de eeuw van de Verlichting (Duits: 'Aufklärung', Engels: 'Enlightenment', Frans: 'Ere de la Raison'). Deze eeuw kan met een paar zinnen gekarakteriseerd worden:
- Onbegrensd vertrouwen in het menselijk verstand, in de menselijk rede, in het vermogen van mensen om problemen rationeel op te lossen; door Immanuel Kant (1724-1804) in zijn werkje Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung? uitgedrukt in de zin: "Habe Mut, dich deines eigenen Verstandes zu bedienen!".
- Daarom ook vertrouwen in het vermogen van mensen om tot een zelfstandig en gefundeerd oordeel over van alles te komen.
- Waarmee tegelijkertijd gezegd is dat je geen autoriteit buiten jezelf hoeft te erkennen, en dus ook niets hoeft te accepteren wat naar je eigen verstandelijk oordeel niet door de beugel kan.
- Verder houdt een en ander in dat je het met traditioneel aanvaarde opvattingen niet zonder meer eens hoeft te zijn, dat bijgelovige, niet met het verstand te rechtvaardigen opvattingen uit den boze zijn en tenslotte dat alle dogmatisme verdient bestreden te worden; wat bijvoorbeeld blijkt uit de beroemd geworden slotregels van David Hume (1711-1776) in zijn boek An Enquiry Concerning Human Understanding, waarin hij aanbeveelt alles wat "sophistry and illusion" is maar aan de vlammen toe te vertrouwen.
- Een en ander ging gepaard met een enorme waardering voor de wiskunde en voor natuurwetenschappelijke onderzoeksmethoden; het is niet toevallig dat juist in deze tijd door Kant de Kritik der reinen Vernunft geschreven wordt, waarin hij nagaat aan welke voorwaarden voldaan moet zijn wil natuurwetenschappelijke kennis mogelijk zijn. Kant probeerde aan te geven dat er een aantal a priori structuren in de menselijke rede aanwezig moeten zijn als voorwaarden voor de mogelijkheid van natuurwetenschappelijke kennis. Anders gezegd: er zijn een aantal subjectieve elementen nodig in het kennisverwervingsproces om tot kennis van de objectieve werkelijkheid te komen, en die kennis wordt daarmee niet subjectief en relativistisch maar kan desondanks noodzakelijk waar zijn. Kant probeert dus ook al een brug te slaan tussen subjectivisme en objectivisme, maar hij beperkt zich daarbij tot de natuurwetenschappelijke kennis. Husserl zal een eeuw later op een veel radicaler en algemener manier eenzelfde brug proberen te slaan.
- Tenslotte: er bestond een enorm geloof in de vooruitgang. Dat zal niemand vreemd vinden, gezien de vorige punten.
Maar dan komen met de 19e eeuw ook de twijfels aan de menselijke rationaliteit naar boven. Het onbegrensde vertrouwen in de mens en in de vooruitgang blijkt evengoed tot dogmatisme te kunnen leiden. Uit de kwalijke gevolgen van de industriële revolutie voor de arbeidende bevolking borrelt het inzicht omhoog, dat het gedrag van mensen door wel meer bepaald wordt dan door uitsluitend redelijke en op het algemeen menselijke geluk gerichte motieven. En al eerder kwamen velen in opstand tegen de eenzijdige nadruk op het verstandelijke. nl. in de Romantiek. Vandaar dat in deze eeuw allerlei opvattingen naast elkaar komen te staan die elkaar volkomen lijken tegen te spreken.
- Van de ene kant een hartstochtelijk zoeken naar kennis die objectief en universeel is, d.w.z.: die door iedereen noodzakelijk geaccepteerd zou moeten worden (objectivisme) met een enorm geloof in de wiskunde en de natuurwetenschappelijke methoden van empirisch-analytische en experimentele kennisverwerving (naturalisme en positivisme). Dat zoeken naar kennis betrof niet alleen de dode materie, maar ook: de levende materie (Darwin), de geschiedenis (Hegel, Marx, Schleiermacher, Ranke, Droysen, Dilthey), de verschillende culturen (culturele antropologie ontstaat), de maatschappij (Comte, Spencer, Hegel, Marx), de menselijke psyche (Wundt, Freud, Adler, Jung).
- Van de andere kant een enorme aandacht voor allerlei subjectieve factoren die in de kennisverwerving een rol spelen. Waarbij het probleem ontstaat of kennis niet altijd alleen maar relatieve waarheid kan bereiken (subjectivisme; relativisme). Dit probleem betreft vooral de menswetenschappen (psychologie, sociologie, geschiedeniswetenschap, godsdienstwetenschap en zo voort) en men vraagt zich af of men voor deze wetenschappen niet heel andere methoden van kennisverwerving zou moeten hanteren dan de methoden die de natuurwetenschappen gebruiken. Vandaar aandacht voor meer intuïtieve en invoelende methoden van kennisverwerving (intuïtionisme; methode van het 'Verstehen').
- Van de ene kant door allerlei wetenschappelijk onderzoek grote nadruk op de gedetermineerdheid van het menselijk bestaan en het besef dat mensen niet meer zijn dan heel kleine radertjes in een heel grote machine (materialisme). In Darwin's evolutietheorie bleek bijvoorbeeld hoe dicht mensen staan bij dieren, in Hegel's speculatieve opvattingen over de geschiedenis was de concrete mens nauwelijks nog te vinden, Marx toonde de invloed aan van de sociaal-economische omstandigheden, Freud liet zien hoe sterk het menselijk gedrag gestuurd werd door allerlei onbewuste invloeden, en zo voort.
- Van de andere kant bewondering voor de creatieve vermogens van de menselijke geest (spiritualisme) en geloof in het vermogen van mensen om in vrijheid aan zijn eigen bestaan vorm te geven.
- Van de ene kant grootse holistische verklaringsmodellen zoals die van het Duitse idealisme (m.n. Hegel).
- Van de andere kant blijkt uit de geschriften van Søren Kierkegaard (1813-1855) en Friedrich Nietzsche (1844-1900) en uit de literaire werken van bijvoorbeeld Fj.M.Dostojewski (1821-1881) - die trouwens alle drie gezien worden als voorlopers van het 20ste eeuwse existentialisme - grote aandacht voor het concrete individuele bestaan van mensen en voor subjectieve en irrationele waarden. Zoals H. Stuart Hughes het in zijn boek Consciousness and Society uitdrukt: je kunt prachtige systemen bouwen waarin je bijvoorbeeld laat zien hoezeer het doen en laten van mensen van alle kanten bepaald wordt, maar "somewhere at some time someone must have decided to do something". M.a.w.: je kunt nooit ontkennen dat alles wat er gebeurt, afhangt van concrete mensen die besluiten nemen en iets doen. Soms zie je in die tijd de tendens dat de aandacht voor het concrete en subjectieve doorslaat naar een regelrecht anti-intellectualisme, waarin al het rationele bezig zijn met de werkelijkheid wordt afgewezen als zinloos (irrationalisme).