>>>  Laatst gewijzigd: 30 maart 2024   >>>  Naar www.emo-level-4.nl  
Ik

Filosofie en de waan van de dag

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Fenomenologie

Natuurlijke en transcendentale instelling

Op verschillende plaatsen in de Ideen (6, p.10, 55-6, 147 en met name 60-69) heeft Husserl. zich uitgelaten over de natuurlijke instelling.

Dit is een dogmatische instelling in zoverre men er zich niets aantrekt van kennistheoretische problemen en men niet over allerlei grondslagen nadenkt. Zij houdt zich met de wereld bezig, een wereld die "immerfort für mich da ist"(6, p.61). Zie voor een verdere omschrijving met name 6, p.63, eerste alinea.

In de transcendentale instelling wil Husserl deze wereld van de natuurlijke instelling tussen haakjes zetten. Waar loopt dat precies op uit? Dat zegt Husserl een eindje verder:

"Ich negiere diese 'Welt' also nicht, als wäre ich Sophist, ich bezweifle ihr dasein nicht, als wäre ich Skeptiker; aber ich übe eine im eigentlichen Sinn 'phänomenologische' epochè, das ist: die mir beständig als seiend vorgegebene Welt nehme 'ich' nicht so hin, so wie ich es im gesamten natürlich-praktischen Leben tue, direkter aber auch so wie ich es in den positiven Wissenschaften tue: als eine im voraus seiende Welt und in letzter Hinsicht nicht als einen universalen Seinsboden für eine in Erfahrung und Denken fortschreitende Erkenntnis."(6, p.67)

Laat ik het eens in mijn eigen woorden zeggen. In de natuurlijke instelling wordt vanzelfsprekend verondersteld dat de dingen die we zien en met behulp van de wetenschap onderzoeken ook werkelijk bestaan. We denken dat we de dingen kennen zoals ze zijn, dat het bewustzijn een deel is van de natuur, dat we ons met dat bewustzijn bezig kunnen houden door te abstraheren van de wereld waar dat bewustzijn in gesitueerd is, enz.

Geleidelijk begint Husserl zich de naïviteit en het gevaar van veel vooronderstellingen van de natuurlijke instelling te realiseren: men heeft er weinig of geen oog voor de intentionaliteit en de constituerende functie van het bewustzijn (denk aan zijn kritiek op de 'Datenpsychologie') en men denkt er de ideeën van het bewustzijn en het bewustzijn zelf te kunnen herleiden tot de wetten van de natuur (naturalisme), om maar twee dingen te noemen. Vandaar dat hij er steeds meer toe over gaat om zich van die natuurlijke instelling los te maken.

Dat gebeurt al min of meer in de descriptieve (eidetische) psychologie, omdat daar in de analyse van begrippen en in de beschrijving van de akten ook al zodanig gereflecteerd wordt dat empiristische en naturalistische posities worden bestreden.

In de fenomenologie van de Ideen wordt de reflectie echter pas geradicaliseerd door middel van de transcendentale reductie. De radicale afrekening met het naturalisme die daar verricht wordt, kan alleen maar gebeuren vanuit een andere, namelijk de transcendentale instelling waarin men de absoluutheid van het bewustzijn en de relativiteit van de wereld voor ogen heeft. Bovenstaand citaat is hier bijzonder leerzaam: Husserl wil niet beweren dat de wereld niet bestaat; het gaat hem om wat hij in de laatste regels zegt, namelijk dat we af moeten stappen van het idee dat de wereld "im voraus" is en als zijnsbodem voor de kennis kan fungeren.

Ik heb een tijdje wél gedacht dat de transcendentale reductie het bestaan van de wereld tussen haken zette. Ik had toen nog niet zo veel oog voor de fundamentele verschillen tussen de Logische Untersuchungen en de Ideen. Pas toen ik 5. voor de tweede keer doorwerkte, begon ik te beseffen dat de transcendentale reductie géén poging is om in de lucht te springen en daar te blijven hangen. Daarvoor dacht ik nog helemaal in termen van: abstraheren van de wereld van de natuurlijke instelling, contact verliezen met de leefwereld, letterlijk en figuurlijk de realiteit uit het oog verliezen, enz. en vond ik Husserl wereldvreemd.

Nu heb ik minder bezwaren. Hoewel ik me toch nog wel steeds afvraag of je zo'n transcendentale reductie wel kunt maken. Is die wereld niet tóch "im voraus"? Is dat nu net misschien een heel juiste opvatting van de natuurlijke instelling? Laat Husserl die natuurlijke instelling nu niet te vér los? Is die reductie er alleen maar om stelselmatig de belangrijke rol van het bewustzijn in de kennisverwerving te benadrukken? Leidt dit niet tot een overschatting van die rol? Betekent de transcendentale reductie niet een kunstmatige ingreep om aan het determinisme te ontsnappen? En daarmee aan vormen van relativisme? Vragen te over.