>>>  Laatst gewijzigd: 30 maart 2024   >>>  Naar www.emo-level-4.nl  
Ik

Filosofie en de waan van de dag

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Fenomenologie

Edmund Husserls wetenschapskritiek

Eerst maar eens de kritiek die Husserl had op het naturalisme (dus op de opvatting dat de natuurwetenschappelijke methode van kennisverwerving in alle wetenschappen, dus ook de menswetenschappen, gebruikt zou moeten worden) en op het positivisme (dus op de opvatting dat wetenschap zich alleen moet richten op waarneembare empirische gegevens, verkregen in een experimentele situatie, teneinde zo exact en controleerbaar mogelijke beweringen te kunnen doen).

Hij vindt dat filosofie en wetenschap een belangrijke rol zouden kunnen spelen; ze zouden een verantwoord menselijk handelen mogelijk kunnen maken, als ze er in zouden slagen kennis van feiten én inzicht in ethische waarden met elkaar te verbinden. Een wetenschap die op geen enkele wijze oog heeft voor de subjectieve waarden waarop ze gebaseerd is, is een blinde wetenschap. Een filosofie die nauwelijks aandacht schenkt aan empirische feiten en enkel maar speculatieve luchtkastelen bouwt, is een lege en nietszeggende filosofie. Wetenschap en filosofie zouden anders te werk moeten gaan.

Waar het hem om gaat is, dat er recht gedaan wordt aan de verschijnselen die we willen beschrijven en verklaren. De fenomenen moeten de kans krijgen voor zichzelf te spreken, om het eens dichterlijk uit te drukken. En die kans krijgen ze niet, wanneer we ze met voorgevormde theorieën en opvattingen benaderen, want dat leidt tot reducties die er in hoge mate de oorzaak van worden dat wetenschap ver van de alledaagse werkelijkheid verwijderd raakt, met als gevolg dat veel mensen zich afvragen wat wetenschap voor hun concrete leven nog voor betekenis heeft. Husserl wil een wetenschap die niet wereldvreemd of levensvreemd is. Hij is gevoelig voor de volheid van de alledaagse ervaring, hij wil rekening houden met die wereld van de alledaagse ervaring - die hij later 'Lebenswelt' doopt - waarin mensen als Marjolijn en Kees en Ruth in al hun concreetheid en subjectiviteit een plaats hebben.

Zijn kritiek op het naturalisme kan dan als volgt geformuleerd worden. Wanneer je zowel stenen als planten als mensen met dezelfde natuurwetenschappelijke methode gaat benaderen, dan neig je er wellicht toe te vergeten dat mensen géén stenen zijn. En wanneer je dat werkelijk zou vergeten, wanneer je werkelijk mensen zou gaan benaderen als materiële objecten, als robots, als dingen met eigenschappen, als koele machines die responses geven op stimuli, en wanneer je dan ook nog eens die benadering zou verabsoluteren tot de enige toelaatbare benadering, dan doe je aan het verschijnsel mens geen recht. In concreto: dan doe je aan Marjolijn en Kees en Ruth geen recht.

Anders en korter gezegd: wanneer je in het wetenschappelijke beschrijven en verklaren van het verschijnsel mens, deze mens reduceert tot een object, dan vergeet je nu net wat zo typisch is voor mensen, nl. dat het súbjecten zijn. Je beschrijving en verklaring hebben dan al bij voorbaat aan waarde ingeboet.

Zijn kritiek op het positivisme is een kritiek op een andere vorm van reductionisme. Ik wil in dit verband herinneren aan kritiek die sommigen hebben op een formeel systeem van uitspraken in de logica. Die kritiek luidt: wat heb je nu aan al dat formaliseren? je bereikt weliswaar een systeem van uitspraken dat consistent en exact is, maar je kunt er niets meer mee doen als je het wilt toepassen op beweringen en redeneringen in alledaagse taal. Het waardevolle in die kritiek is, dat gewezen wordt op de kloof die mogelijkerwijs ontstaat tussen wetenschappelijke taal en alledaagse taal, tussen de wereld van de wetenschap en de alledaagse leefwereld. De kritiek van fenomenologen ligt in een soortgelijke richting. Je kunt een wetenschappelijk begrippenapparaat bouwen, waarmee je ervaringen van verschijnselen op een bepaalde manier ordent en waarmee je beweringen kunt doen die het mogelijk maken om de waarheid van die beweringen experimenteel en exact vast te stellen. Maar doe je recht aan het verschijnsel mens als je met zo'n begrippenapparaat beweringen over hem doet? Wordt het typisch menselijke dan niet opgeofferd aan de empirie en de exactheid? Want een begrippenapparaat dat gericht is op objectiviteit en exactheid zal nooit subjectieve termen mogen gebruiken. Met als gevolg dat allerlei gevoelens, waarden, motieven, waar concrete alledaagse mensen mee te maken hebben, onbesproken gelaten en daarmee buiten de wetenschap gehouden worden.

Een tweede punt van kritiek op het positivisme heeft te maken met de nadruk die men daar wil leggen op de zintuiglijke waarneembaarheid. Deze nadruk op het observeerbare en meetbare zal de tendens om het subjectieve buiten de wetenschap te houden nog eens versterken. Want het is dan natuurlijk niet toegestaan om gebruik te maken van de methoden van intuïtie en introspectie. Beweringen waarin ik iets uitdruk over wat er in iemands hoofd omgaat, worden aan de kant geschoven omdat ze niet toetsbaar zijn. Daarnaast mag ik ook geen gebruik maken van beweringen die iemand over zijn eigen gedrag doet, omdat die te subjectief gekleurd kunnen zijn. De fenomenologie probeert ook deze reductie die de positivistische wetenschap hanteert, te vervangen door een werkwijze die wél gebruik maakt van de methoden van intuïtie en introspectie en toch zo objectief mogelijke gegevens oplevert.

Tenslotte bestaat er - naast genoemde reducties op de natuurwetenschappelijke methode van kennisverwerving, op een geformaliseerd begrippenapparaat en op zintuiglijk waarneembare gegevens - nog een ander probleem waar de fenomenologie de aandacht op vestigt. Het is namelijk niet zo dat de positivistische wetenschap verschijnselen in hun geheel probeert te verklaren. Een dergelijke holistische benadering zou erg moeilijk zijn, omdat je dan met zo veel variabelen tegelijkertijd te maken zou krijgen, dat je geen enkele controle meer zou hebben en dus ook geen enkele exactheid meer zou bereiken. Vandaar dat je meestal ziet dat een wetenschappelijk onderzoeker zich beperkt tot slechts een klein aantal variabelen en tot een laboratoriumsituatie waarin hij of zij alles in de hand kan houden.

Zo zou hij/zij na kunnen gaan in hoeverre het gewicht van een rat (variabele 1) van invloed is op het vermogen tot leren van die rat (variabele 2), uitgedrukt in een aantal prestaties waaruit kan blijken dat de rat geleerd heeft. Zowel het gewicht van de rat als zijn vermogen tot leren zijn dan precies na te gaan, zodat de onderzoeksresultaten overzichtelijk, exact en controleerbaar zijn. De fenomenoloog wijst er echter op dat de onderzoeksresultaten dat alleen maar zijn onder de voorwaarden (weinig variabelen, laboratoriumsituatie) waaronder ze verkregen zijn. En wat heb je er dan nog aan? Want toepassing binnen de alledaagse leefwereld met zijn vele variabelen wordt dan wel erg moeilijk en is misschien zelfs een hachelijke zaak. De reductie op een laboratoriumsituatie is dus al even aanvechtbaar als de andere reducties.

Samenvattend

De fenomenologie maakt bezwaar tegen de vergaande simplificatie die ontstaat door de reducties die het naturalisme en het positivisme toepassen. En wel omdat die simplificatie geen recht doet aan de volheid, rijkdom en complexheid van de alledaagse leefwereld en van de concrete gedragingen van mensen.

"In this respect phenomenology stands for a kind of rebellion against the trend in modern science which begins with simplifying abstractions and ends with a minimum vocabulary of scientific concepts. Since the advent of Whitehead and other critics of that trend of science, phenomenology no longer stands alone in its battle against uncritical simplification. But it might well be claimed that it constitutes the most concerted and most concrete manifestation of this counter-movement. As such it need not deny the right and usefulness of simplification for limited objectives. But it has the right and the duty to protest against a simplification which claims to supply the only legitimate and the full picture of reality. () The chief meaning of phenomenology however is not that of a revolt but of a fertilizing and reconstructive effort. The watchword 'To the things themselves' has primarily a positive objective, bids us to turn toward phenomena which had been blocked from sight by the theoretical patterns in front of them."
(SPIEGELBERG, Herbert The Phenomenological Movement - A historical introduction (Den Haag: Nijhoff, 1976, 2e ed. 4e dr.) p.6.)