>>>  Laatst gewijzigd: 18 maart 2024   >>>  Naar www.emo-level-4.nl  
Ik

Filosofie en de waan van de dag

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Taal

Verwarring voorkomen

Wanneer je over taal nadenkt en praat of schrijft is er alleen al kans op verwarring, omdat je daar taal gebruikt om over taal te praten. Vandaar dat men is gaan onderscheiden tussen objecttaal - dat is de taal waarover je praat - en metataal - dat is de taal die je gebruikt om over de objecttaal te praten.

Om dit onderscheid tussen de woorden en zinnen van de objecttaal en de woorden en zinnen van de metataal ook typografisch duidelijk te krijgen, wordt er gewerkt met de zogenoemde 'inverted commas' of 'quotation marks': zo gauw men in metataal over een woord of een zin praat, wordt dit woord of deze zin geplaatst tussen omgekeerde komma's of citaattekens. Woorden en zinnen tussen omgekeerde komma's of tussen citaattekens zijn dus woorden en zinnen van de objecttaal.

Voorbeelden

Kijk eens naar de volgende voorbeelden:

(1) Boston is een woord van zes letters.
(2) Boston is een grote stad.
(3) "Boston" is een woord van zes letters.
(4) "Boston" is een grote stad.
(5) "Boston is een grote stad." is een zin van de objecttaal.
(6) '"Boston is een grote stad." is een zin van de objecttaal' is een zin van de objecttaal.

De notatie heeft gevolgen voor de waarheid van de beweringen die je met die zinnen uitdrukt.

Zin (1) is onwaar, want omdat het woord "Boston" daar niet tussen citaattekens staat, beweer ik iets over de stad Boston; en wanneer ik van een stad beweer dat het een woord van zes letters is dan zit ik fout.

Zin (2) is echter wél waar, want ook hier gaat het over de stad Boston; en van een stad kan ik inderdaad zeggen dat hij groot is.

Zin (3) is eveneens waar, want ik heb met de citaattekens aangegeven dat ik het over het woord "Boston" wil hebben; en wanneer ik van dit woord beweer dat het bestaat uit zes letters, dan zit ik niet fout.

Zin (4) is evenals zin (1) onwaar, want ik heb aangegeven dat ik iets wil beweren over een woord; en als ik daarvan beweer dat het een grote stad is, dan zit ik weer fout.

Zin (5) is waar, want ik heb aangegeven dat ik iets wil beweren over een zin; en wat ik daarover beweer, dat klopt.

Zin (6) is om dezelfde reden waar als zin (5), en laat tevens zien dat ik oneindig door kan gaan met zinnen tot zinnen van de objecttaal te maken. De zinnen (3)-(6) zeggen iets in metataal over woorden en zinnen van de objecttaal.