Er bestaat een samenhang tussen de zinnen en hun betekenis enerzijds en de door die zinnen uitgedrukte beweringen / oordelen en de waarheid daarvan anderzijds. Maar het is wel goed om te weten dat er sprake kan zijn van heel verschillende beweringen.
We kunnen een onderscheid maken tussen:
De waarheid of onwaarheid van oordelen als
(1) "Irene Schouten heeft blond haar."
(2) "De Eifeltoren staat in Keulen."
(3) "Dikke mensen zijn vrolijk van aard."
kunnen we te weten komen door een onderzoek in te stellen in de empirische werkelijkheid; de beweringen zijn al of niet empirisch waar.
Aan de waarheid van oordelen als
(4) "Het regent of het regent niet."
(5) "Alle zwarte katten zijn zwart."
(6) "Alle vrijgezellen zijn ongehuwd."
(7) "Alle vierkanten hebben gelijke zijden."
zal niemand een ogenblik twijfelen. Niemand zal de behoefte voelen om uit het raam te kijken teneinde vast te stellen of bewering (5) wel waar is. Deze beweringen ontlenen hun waarheid niet aan de empirische werkelijkheid, maar aan hun logische vorm en uiteindelijk aan de regels van de logica; we zeggen dan ook dat deze beweringen logisch waar zijn.
Empirisch ware beweringen zijn 'contingent (=toevallig) waar'. Logisch ware beweringen zijn 'noodzakelijk waar'.